Verhaal: |
Evermännekes, doa heb ich ook al van gegeurd (= gehoord); aste moes(t) brood bakken, of ene grote was doen, dan moeste (= moest ge) de bak of de kuip maar gereed zetten 's avonds, dan kwamen d'evermännekes dat 's nach(t)s doen heel dat werek, hein (= hé), en dan waren ze 's moreges kameraad met tich , hein; dat waren goei dinkskes, die deden dat allemaal voor niks, voor de minse te helepen en die woonden in de mergelgroeven hier. |